Krakende sneeuw onder onze voeten. In de kou sta ik samen met mijn buurman onze honden uit te laten. Hij een grote, voor het oog uitziende agressieve herder, ik een kleine bruine labrador. Ik heb werkelijk geen idee hoe hij heet. Wel de naam van de hond, die roept hij regelmatig om het dier tot de orde te roepen, maar zijn naam weet ik niet. Hij de mijne ook niet. Eigenlijk weten we niet veel van elkaar. Wat voor werk hij doet? Ook hier heb ik geen benul van. Iets met handeltjes waar een wit bestelbusje voor nodig is.

Soms zien we elkaar maanden niet, dan heeft hij weer een vriendin, waar hij zielsveel van houdt en gelijk bij intrekt. Dan weer dagelijks omdat de liefde toch niet zo maagdelijk wit bleek te zijn als de sneeuw onder ons. Ik vertel hem kort en bondig over mijn relaties. Onze zinnen zijn sowieso niet langer dan zes woorden. Vermoedelijk omdat twee honden ook de nodige aandacht opeisen, maar meer is niet nodig ook, we spreken een duidelijke codetaal.
“Jij een relatie?”
“Maar ik zag je toch laatst met?”
“Nee, werkte toch niet.” zeg ik hoofdschuddend.
“Ja, liefde is ingewikkeld.” We zuchten.
Mijn handen stop ik nog dieper in mijn zakken.
“Eerst maar op reis.”
“Waarheen nu?” vraagt hij belangstellend.
“Peru en Bolivia”
Hij vraagt me waarom ik toch steeds voor Zuid- Amerika kies.
“De passie, de kleuren, de mensen, het temperament, de chaos.”
En ik voel weer een glimlach op mijn inmiddels koud geworden gelaat komen.

Ik wacht tevergeefs op zijn oordeel, een mening, of een goed bedoeld advies.
“Let je goed op jezelf, doe geen gekke dingen, en ga niet met vreemde mannen mee.”
“Maar je gaat dan toch zeker wel met een vriendin of een georganiseerde groepsreis?” Vragen die de afgelopen maand toch wel met regelmaat de revue gepasseerd hebben.
Als ik dan zeg dat ik alleen ga, en slechts de eerste nacht geregeld heb, zorgt dit bij menigeen toch wel voor een verschrikte reactie.
Bovendien hoop ik juist op vreemde mannen die me meenemen voor waanzinnige roadtrips terwijl ik met mijn voeten op het dashboard de broodjes smeer.

De onrust is deels ook begrijpelijk; een groot busongeluk in Brazilie, het zoveelste vliegtuig wat van de radar verdwenen is, de een na de andere documentaire waarin vemeld wordt dat Peru momenteel het grootste drugsland ter wereld is.
En natuurlijk deed de verdwijning van twee Nederlandse meisjes in de jungle van Panama de gemoederen ook geen goed.

Ook ik heb zo mijn gebruikelijke angsten. Wordt het weer net zo’n gave trip als het voorgaande jaar?
En zo’n hostel, sta ik daar tussen de achttien jarigen die een tussenjaar hebben terwijl ik dit jaar mijn eerste grijze haar eruit getrokken heb. Om maar te zwijgen over die paar bruine snorharen boven mijn lip, of de rode lippenstift die verdwijnt in de kleine groeven van mijn ooit zo charmante lachrimpels.
Wat als ik ziek word van een lokaal geroosterde cavia of een teveel van hun zelf gedistileerde Pisco, is er dan iemand die mijn haar uit mijn gezicht houdt terwijl het maagsap mijn lichaam verlaat?
Of last krijg van hoogteziekte. Of hoogtevrees, pakt dan iemand mijn hand?
“En wat nou als ik helemaal niet meer terug naar huis wil?” Mijmer ik.

Mijn buurman en ik zijn inmiddels aangekomen voor ons portiek. Ik steek mijn sleutel in het slot.
“En volgend jaar?” Vraagt hij.
Angst maakt weer plaats voor enthousiasme.
“Colombia natuurlijk!” zeg ik met waarschijnlijk dezelfde intonatie als Tanja Nijmeijer twaalf jaar geleden.
“Ik wist dat je dat ging zeggen, wijffie!”
“Dag buurman.” Glimlach ik.
Binnen klop ik de sneeuw van mijn hond af, en schenk mezelf een kop thee in.
De tijd is aangebroken om een begin te maken met pakken; bikini, diacure en een extra elastiek om mijn haren bij elkaar te binden.