“Vanmorgen stond ik bij de bakker, er waren allemaal vrouwen met van die lappen.”
“Hoofddoeken, bedoel je?” vraag ik, nu al vrezend welke kant dit gesprek op gaat.
“Ja, daar hoef ik geen brood van”, zegt ze alsof het de normaalste zaak van de wereld is.
“Jij was in zuid Amerika, daar weet je tenminste dat iedereen Zuid-Amerikaans is.”
“Hier komen ze allemaal uit het buitenland, of God weet waar.”
De logica ontgaat me op dit moment geheel en ik stamel enigszins lamgeslagen nog net dat we allemaal mensen zijn.
“Dus jij denkt dat ik volgende keer gewoon mijn broodjes weer bij de bakker kan halen?”
De regen klettert tegen het raam. Het is grauw, grijs en druilerig. Ik zit naast de tante van een vriend die ik een bezoek heb gebracht. Zij praat maar ik ben gestopt met luisteren. Mijn gedachten gaan naar terug naar Zuid-Amerika.
Het is een uurtje of tien ’s avonds. Ik zit in kleermakerszit op de grond van een oude boerderij. Op mijn schoot is een hond gaan liggen. Tevreden knort hij terwijl ik hem zachtjes achter zijn oor kriebel.
Ik word omringd door mensen die ik niet ken. Sommigen zijn er pas een paar uur, anderen al maanden.
Het meisje tegenover mij is met haar vriendin aan het chatten, het stelletje naast mij speelt schaak met de vanmiddag gesneden schaakstukken uit een tak. Uit de gemeenschappelijke keuken komt de geur van versgebakken koekjes.
Plots begint het te regenen. Iedereen weet een plek onder het afdakje te bemachtigen.
Het is een kleine, knusse ruimte met wat schommels, een lange eettafel en wat fauteuils. De lucht van de verse koekjes vermengd zich met die van regen, natte hond en hasj.
Om mij heen hoor ik geroezemoes en ik aanschouw een paar muzikanten die een spontane jamsessie zijn begonnen.
Een fles rum wordt gebroederlijk rondgegeven. Ik neem een slok en voel het goedje branden in mijn slokdarm.
Op mijn arm verschijnt kippenvel. Niet van de regen of de kou, maar van puur geluk.
Ik voel een traan in mijn ooghoek branden. Het liefst zou ik dit gevoel altijd willen behouden, maar helaas weet ik dat dit een utopie is.
De jongen naast me legt uit het niets zijn hand in die van mij en zo blijven we nog een tijdje staren naar de mensen om ons heen.
Voor even is de wereld perfect, is mijn wereld perfect.
Mijn gedachten worden onderbroken.
“Mijn buren doen tegenwoordig aan AirBB”, hoor ik de tante weer zeggen.
“O, leuk,” zeg ik enthousiast en bedenk mij dat ik mijn couch surf account weer eens moet activeren.
“Het is doodeng,” gaat ze ongestoord verder.
“Er lopen nu allemaal vreemde mensen langs mijn huis.”
“Ik voel mij er niet veilig meer, je weet toch nooit wie ze in huis halen.”
“Of denk jij dat het wel meevalt?”, vraagt ze als mijn blik die van haar weer kruist.
“Ik ga fietsen,” roep ik terwijl ik mijn jas en tas bij elkaar zoek.
“Maar meisje het regent,” zegt ze bezorgd.
Onverschillig haal ik mijn schouders op.
Zo snel als ik kan weet ik mijn fiets van het slot te krijgen en trap de regen in.
Mijn tranen vermengen zich met de regendruppels.
En ik realiseer me wat ze bedoelen met de term gelukzoeker.
Ik ben er namelijk een.