“Happy Machu Picchu day!” Verschijnt er op het scherm van mijn telefoon.
Vandaag is de dag, ik ga eindelijk deze magische Inca stad, een van de zeven wereldwonderen bezoeken.
Sinds ik vier jaar geleden voor het eerst mijn voetjes op Zuid Amerikaanse bodem zette wist ik een ding zeker; ooit zal ik er heen gaan. En nu is het dan eindelijk zover. Ik ben zowaar zenuwachtig. Straks valt het tegen, of maakt mijn hoogtevrees zich echt meester van me en kom ik niet verder dan het eerste plateau.
Ik zit in de ietwat schokkende bus omhoog naast een oudere man.
Hij heeft lange grijze krullen in zijn nek en om iedere vinger draagt hij een zegelring. Zijn zwart leren jas ruikt naar natte hond. Hij wil dolgraag een praatje met mij aanknopen, maar mijn Spaans en zijn Engels zijn beide niet toereikend genoeg voor een volwaardig gesprek. En ook al heb ik mijn koptelefoon inmiddels opgezet, hij blijft enorm zijn best doen om een conversatie op gang te brengen.
Hij vraagt me met wie ik hier ben en ik antwoord dat ik alleen ben.
De man kijkt mij verwonderd aan en gilt ineens door de bus al wijzend naar mij; “Viaja sola.”
Hoofden draaien zich van alle kanten om, en ik krijg het ietwat benauwd van deze aandacht, maar al snel komen de cocabladeren mijn richting op en kauwen we gebroederlijk.
Met handen en voeten probeer ik dan nog maar een gesprek aan te knopen over voetbal, naranja en Johan Cruijff. Ik word eindelijk begrepen en krijg applaus.
Ik bedank hem voor zijn gezelschap en stap de bus uit richting de ingang van Machu Picchu.
De trappen zijn hoog, en ik ben op zoek naar een hand. Ik kijk om mij heen, vind de eerste de beste jongen die Engels spreekt en ik reik hem de mijne aan.
“Jonathan from Canada.” Stelt hij zichzelf voor. Een rustig ogende jongen met aan weerskanten een oorbel, waardoor ik er stigmatiserend van uit ga dat hij van de mannenliefde is. Ik blijk ernaast te zitten.
Zoals bijna iedereen draagt ook hij een gekleurde poncho die door een van de vele straatverkoopsters wordt aangeboden om de ochtend nevel te trotseren.
Voor vandaag is hij mijn beste vriend en zal ik zijn hand tijdens de klim naar boven niet meer loslaten.
We brengen de dag samen door en gaan liggen op het hoogste punt met uitzicht over de stad. De bergtoppen verschuilen zich in de dichte mist, en de zon schijnt fel in mijn gezicht. Op de achtergrond hoor ik het geluid van het kabbelende rivierwater uit de Urubamba beneden ons. Nog nooit heeft geluid zo sereen geklonken, en is een uitzicht zo adembenemend mooi geweest.
Soms praten we, dan weer zwijgen we minuten lang, ieder in zijn eigen wereld.
We delen een pak koekjes en onze geheimen. We vertellen elkaar over onze heimelijke liefdes, grootse dromen en lachen om de toeristen die balancerend op stenen de meest ridicule selfies proberen te maken.
“How is the relationship with your parents?” Vraagt hij mij ineens uit het niets.
Ik kijk op en zie een grote rode vlinder rakelings langs mij heen vliegen.
Dankbaar ben ik dat ik mijn zonnebril op heb, en voel de tranen in mijn ogen branden.
Als we uren later samen in de bus zitten die ons terug naar Aguas Calientes moet brengen voel ik zijn hand op mijn knie.
“Thanks for sharing this day.” Zegt hij met een brok in zijn keel.
De mystiek van Machu Picchu heeft ook hem niet ongeroerd gelaten.
Ik kijk op en knik instemmend. “Tu tambien.”
Niet veel later zitten we zwijgend tegenover elkaar met een glas koud bier.
Mijn gezicht gloeit na van de zon, en met enkel een half pak koekjes op voel ik mij na mijn tweede glas bier al behoorlijk aangeschoten.
Ik kan alleen nog maar lachen terwijl de tranen van geluk blijven stromen.
Ditmaal laat ik ze.